De
verdoemde stad
Ik herinner me die rotdag nog maar al te best. Ik had vrijaf
en zoals iedere vrije dag stond ik wat later op. Eenendertig
minuten later, om precies te zijn. Om acht uur vierendertig
ging de wekkerradio af en sprong ik fris en monter uit bed.
Twee minuten later sloeg het koffiezetapparaat aan. Toen
ik om kwart voor negen, na de ochtendplas en het tandenpoetsen
de keukendeur opentrok en de koffiegeur me naar het koffiezetapparaat
zoog, voelde ik me op slag paraat voor de nieuwe dag.
Om drie voor negen schoof de postbode de krant en twee rekeningen
in de brievenbus. Het was de eerste (en de laatste) keer
dat hij me in dat vervloekte huis vóór negen
uur de post bezorgde. Ik voelde me zo opgetogen dat ik even
tijd maakte voor een (uiteraard bescheiden) danspasje. De
dag kon, ondanks de twee rekeningen, niet meer stuk. Tenminste,
dat dacht ik toen. Ja, dat dacht ik toen! Niets wees op
de ramp die me later die ochtend zou treffen.
Om kwart voor tien sloeg ik de krant dicht. Ik trachtte
ze terug netjes op te vouwen maar dat lukte niet meteen,
waardoor ik net niet mijn geduld verloor. Uiteindelijk schikte
ik de netjes opgevouwen krant bij het oud papier. Een gelezen
krant hoort bij het oud papier. Gelezen papier hoort bij
het oud papier!
Klokslag tien nam ik een douche. Onder het water (van precies
zevenendertig graden; gezegend de dag dat ik me die peperdure
mengkraan aanschafte) voelde ik me langzaam aan een nieuw
mens worden. Een dagelijkse wederkerende ervaring. Tweeëntwintig
minuten later was ik terug in de keuken. Ruim op tijd voor
mijn ochtendtoastje. Ik besmeerde het sneetje van achttien
calorieën met een flinterdun laagje minarine (met een
vetgehalte van twintig procent) en een nog dunner laagje
bosvruchtenconfituur en spoelde het door met het laatste
bodempje koffie uit de koffiekan. Na het ontbijt, dat vijfentwintig
minuten in beslag nam, besloot ik om een luchtje te scheppen.
Ik voelde me nog altijd zo in mijn nopjes door de vroege
postbedeling dat ik het naliet de buitentemperatuur (vanuit
de veranda) te controleren voordat ik het terras opstapte.
De zomerochtendsymfonie was volop aan de gang toen ik het
terras opstapte. De zon schitterde, vogels kwetterden, de
bloemen in de tuin straalden bont. De kat van de overburen,
een aartslelijk zwart-witgevlekt scharminkel, beloerde een
neergestreken, rondtrippelende mus. Het scharminkel schoot
weg en de mus vloog op toen ik de deur van de veranda achter
me dichtsloeg. Ik inspecteerde het gazon en berekende dat
ik het gras uiterlijk binnen de drie dagen (en zeker niet
later!) moest maaien.
Na de inspectie van het gazon wierp ik mijn blik op het
terras van de buren. Daar zag alles er, op het eerste gezicht
althans, in orde uit. Ik bespeurde niet de minste onregelmatigheid.
Toch klopte er iets niet. Neen, iets klopte er niet! Door
mijn uitstekende luim besteedde ik echter geen aandacht
aan dat ietwat nare gevoel. Alles stond op zijn plaats op
het terras, alles zag er uit zoals het er al jaren uitzag.
Dat fraai stelletje van hiernaast dacht waarschijnlijk dat
ik een mafkees ben of zo. Dat ik er niets van zou merken.
Toen ik ze op de ramp wees, beweerden ze eerst dat er niets
aan de hand was, dat mijn fantasie op hol geslagen was.
Mijn fantasie op hol?? Mijn fantasie op hol??? Je houdt
het niet voor mogelijk. Mijn fantasie op hol! Dat neem ik
die twee dwazen nog het meest kwalijk. Naderhand, toen ik
het bewijs leverde, schoven ze zelfs de schuld op hun hond.
Hun hond? Hun hond?? Dát misbaksel!! Laat me niet
lachen. Hun hond!! Hoe kan een misbaksel van een pekinees
een stenen vaas drie komma drie centimeter verplaatsen?
Een pekinees! Een loodzware stenen vaas! Drie komma drie
centimeter! Drie komma drie centimeter!!! Ja, ik heb het
heel nauwkeurig nagemeten. Drie komma drie centimeter!!!!
Precies drie komma drie centimeter!! Drie komma drie centimeter!!!!
Na de opmeting ben ik op de zetel gaan liggen en heb ik
úren naar het plafond gestaard. Úren heb ik
naar het plafond gestaard! Úren!! Steeds weer vroeg
ik me af hoe ik in godsnaam dáár, op die vervloekte
plek, kon blijven wonen. De vraag bleef me kwellen, totdat
het me eensklaps duidelijk werd. Ja, ik wíst het
opeens! Ik wíst het gewoonweg opeens. Ik behoorde
daar niet. Neen, ik behoorde daar niet, ik moest daar weg.
Ik móést daar weg!! s Anderendaags ben
ik dan ook uit die verdoemde stad vertrokken. Je denkt toch
niet dat ik van plan was om daar te blijven wonen? Dáár!!
In die verdoemde stad!!! Je denkt toch niet dat ik dat van
plan was???? Ik ben toch niet gek zeker!!!!
|